De scheepshuizen zijn inmiddels verdwenen. Dit i.v.m. het feit dat hier het riviertje de Drait verbreed moest worden.
1982
plm. 2000,
kopie foto gekregen van A.J. Reidinga SR
Scheepshelling Van der Werf 1950.
De werf aan het Buitenste Verlaat, na 1909 algemeen aangeduid als Buitenstvallaat, heeft een lange geschiedenis.
Nu is deze werf bij de kruiswaters van Drachtstervaart, Drait en boezem omgeven door nieuwbouw van Drachten.
In oude tijden was het een afgelegen buurt, die over land moeilijk te bereiken was. Nabij het Buitenste Verlaat
(schutsluis), was dit de enige Drachtster werf aan open water, waar al vroeg grotere schepen konden worden gebouwd.
De werf bij het Buitenste Verlaat bij Drachten werd, volgens familieonderzoeker Ate van der Werff uit Luxemburg, in 1710
gesticht door Aucke Gerrijts, die voorheen scheepstimmerman was in Lemmer waar hij een helling had aan de noordzijde van
de Zijlroede. Deze helling verkocht hij in 1709 aan Fedde Sijbrants (*1685 - †1769) om op zijn beurt grond op de hoek van
het riviertje de Dreit te pachten van de erfgenamen van Nicolaus Faber. Aucke was in 1702 getrouwd met Trijntje Douwes.
Een tante van Antje Martens (*1702 - †1755 te Dragten) die met Haycke Pyters (*1700 - †1733/1745 te Dragten) was getrouwd.
Al na zes jaar verkochten Aucke en Trijntje de helling aan Hidde Hylckes, ook uit Lemmer, voor 1.200 carolusgulden,
welke in jaarlijkse termijnen van 100 CarGls betaald moest worden.
Een Carolusgulden is een oude munt die ten tijde van Karel V (24/02/1500 - 21/09/1558) werd geslagen en naar hem is genoemd.
De Carolusgulden bestond zowel in een gouden uitvoering (Carolus d'or)
als een zilveren (Carolus d'argent).
Type 1: Geslagen van 1543-1552
Type 2: Geslagen van 1552-1556
Op de keerzijde van de munt staat de tekst: DA MIHI VIRTUTE CONTRA HOS TUOS. Dit betekent: 'Geef mij kracht tegen mijn vijanden'.
De gouden Carolusgulden werd voor het eerst in 1517 geslagen, de zilveren in 1543. Beide vertegenwoordigden bij de invoering van de
zilveren Carolusgulden dezelfde waarde. Deze bedroeg 20 stuivers (Een stuiver had de waarde van 16 penningen).
Na de afbetaling werd de werf op 19 februari 1726 overgenomen door de Drachtster zakenman Rienk Folckerts voor 752
carolusguldens. Rienk Folckerts kocht de werf als beleggingsobject voor de verhuur. Er volgden vele werfbazen elkaar
daarna in korte tijd op. Pyter Jacobs huurde eerst de ‘Huijzinge en Schuijthuijs’. Daarna was Jan Cornelis de huurder,
die in 1736 via de dorpsrechter gesommeerd werd om het gehuurde, overeenkomstig het contract, te verlaten. In 1743
huurde Baucke Gerrijts met zijn vrouw Neeltsje Sickes het huis met de helling bij het Buitenste Verlaat voor een periode
van zes jaar. Baucke Gerrijts was een goede timmerman en samen met zijn zwager Jacob Sickes, schipper uit De Knipe,
bouwden ze een prachtig schuitje. Door achterstallige huurbetaling werd in december 1747 de huurovereenkomst voortijdig
opgezegd. Baucke bouwde nog wel eerst het schuitje af die in april 1748 te water gelaten werd. De opbrengst 300 CarGls
was te weinig om zijn bedrijf te redden. Zijn opvolger was Pyter Sikkes (Roorda) (*1698 - †1770), voorvaarder van de
Roorda’s van de Piipster werf in Drachten. Deze periode van de Roorda’s op het Buitenste Verlaat is uitgebreid te lezen
bij de foto 'Moleneind, Scheepswerf de Piip, 1908'.
Na het overlijden van Pieter Sieberens (*1764) in 1811 bleef de werf tot 1817 in handen van de Roorda’s. Erfgenamen
verkochten de werf om hun aandeel in de nalatenschap te kunnen krijgen. Na de veiling van “Eene huising en
scheepstimmerwerf met hoving, bomen en plantagie cum annexis staande en gelegen aan het Buitenstee verlaat in de
Zuiderdragten” werden voor fl. 750,- de Drachtster grofsmid Sipke Eizes Dijkstra (*12-10-1762 te Gorredijk - †09-03-1830
te Drachten) en ‘scheepstimmerhoudersche’ Sytske Minnes (*1754 te Ureterp - †18-01-1834 te Drachten) ieder voor de
helft eigenaars van de werf. Sytske Minnes was sinds 1813 weduwe van Haicke Pyters van der Werff (*01-01-1760 te
Noorderdragten - †09-08-1813 te Drachten) en leidde al vijf jaar de werf aan de Noorderdwarsvaart in Drachten.
In 1823 deed deze actieve weduwe haar aandeel met een kleine winst weer van de hand voor fl. 450,- en werd de Drachtster
grofsmid Sipke Eizes Dijkstra volledig eigenaar. Voor hem betekende zijn investering een automatische klantenbinding
voor toe te leveren smeedwerk, door middel van verkregen opdrachten voor de bouw en reparatie van schepen. Na zijn
overlijden volgde er in 1831 een openbare verkoping van de werf. De gunning aan zaakwaarnemer Daniël Hulst uit Leek
werd echter aangehouden en het kwam toen nog niet tot een finale verkoop. Enkele jaren later werd de werf wel
overgenomen. Op 23 september 1834 sloot notaris Karst Jans van der Veen een koopcontract met Sipkes zoon Marten Sipkes
Dijkstra (*21-08-1810 te Noorderdrachten -†05-10-1872 te Opsterland) en zijn vrouw Amalia Hendriks Hulst (*1812 - †1848).
Van der Veen betaalde fl. 310,-. Tjeerd Pieters Roorda runde in de jaren die volgde de werf, maar er waren amper
scheepsbouwactiviteiten van betekenis. Tot in 1843 Haike Pieters van der Werff (*07-12-1814 te Drachten - †30-11-1880 te
Drachten) weer terug kwam in Drachten. Hij had de werf aan de Leeuwarder Trekvaart te Harlingen de rug toegekeerd om de
leiding van de werf aan het Buitenste Verlaat over te nemen. Karst Jans van der Veen had de ‘scheepstimmerwerf, helling,
sleep en verder gereedschappen, met huizinghe en twee knechtswoningen bij Tjeerd Pieters Roorda in gebruik, aan het
algemeen vaarwater’ nog wel eerst te koop aangeboden. Maar ook Haike Pieters huurde de werf vooralsnog. Wonende bij de
werf werd er door hem een nieuwe timmerschuur gebouwd.
Haike Pieters van der Werff
Toen in het midden van de 19e eeuw de welvaart toenam kwam er steeds meer bedrijvigheid op het water. De schippers die
de grondstoffen vervoerden profiteerden van deze vooruitgang en op hun beurt bezorgden zij de scheepsbouwers meer werk.
Haike Pieters bracht de werf flink tot bloei. In 1855 werd de kleinzoon van Haicke Pyters en Sytske Minnes er eigen
hellingbaas. Hij kocht de werf voor fl. 2.425,- van de erfgenamen van Karst Jans van der Veen (*1783), die in 1848 was
overleden. Haike Pieters was koopman geweest en had het vak geleerd op werven in Harlingen, Gorredijk en de
Noorderdwarsvaart. Op het Buitenste Verlaat bouwde Haike Pieters, getrouwd met de ondernemersdochter Grietje Oebeles
Kijlstra (*28-11-1812 te Drachten - †22-08-1878 te Drachten), in het midden van de negentiende eeuw naast kleine bokken
en pramen mooie holle roefschuitjes en tjalken van dertien tot ruim vijftien meter lengte. Deze scheepjes waren
hoofdzakelijk bestemd voor de turfvaart, maar ook de boeren en de middenstanders konden bij hem terecht. In het Fries
Scheepvaartmuseum bevinden zich bestekken van schuitjes uit deze periode. Uit een tiental bestekken verspreid over de
verschillende decennia bleek dat het kleinste schip 46 vt (13,06 m) lang was en het grootste, al gebouwd in 1844, een
lengte had van 58 vt (16,47 m). De gemiddelde lengte bedroeg 48½ vt (13,77 m).
Haike Pieters nam in 1864 de werf aan de Noorderdwarsvaart over van zijn stiefvader Tjebele Wytzes Kamp (*1807 - †1898).
De oudste van zijn vijf zonen, Pieter Haikes (*1845 - †1900), kwam terecht op deze werf aan de Noorderdwarsvaart en even
later ook op de werf van zijn oom Ate Pieters van der Werff (*1819 - †1890) aan de Langewyk, waar hij in 1892 baas en
opvolger werd. Drachten bleef veel schippers aantrekken, door de groei in het aanleggen van polderdijken, spoor- en
straatwegen. Daar kwam in de zestiger jaren bij dat er ook nog grote hoeveelheden steenkool naar de gasfabriek in
Drachten vervoerd moesten worden. Al met al veel klandizie voor de werf. Haike Pieters zijn twee ander zonen kwamen bij
hem op de werf aan het Buitenste Verlaat werken. Zoon Oebele Haikes (*26-04-1847 te Drachten - †22-06-1929 te Drachten)
volgde in juni 1878 zijn vader al op als hellingbaas op Buitenste Verlaat.
Oebele Haikes van der Werff
Oebele Haikes trouwde in 1868 met Richtje Jans Weis (*29-04-1846 te Drachten - †04-06-1881 te Drachten). Oebele Haikes
had de dochter van korenmolenaar Jan Jans Weis (*1816 - †1901) bij Oosteinde, nabij de Langewyk, ontmoet. Zij gingen bij
de werf aan het Buitenste Verlaat wonen en kregen tien kinderen, waarvan enig zoon Jan Oebeles (*17-10-1876 te Drachten
- †16-12-1958 te Drachten) ook het scheepstimmermansvak zou gaan volgen. Nog voordat Oebele Haikes hellingbaas op
Buitenste Verlaat werd, adverteerde hij al vanaf 1873 als scheepsbouwmeester. Hij kreeg van zijn vader het vertrouwen om
scheepstimmerknechten aan te nemen tegen 12 à 13 cent per uur en om schuitjes en tjalkschepen te verkopen. Op 8 juni 1878
verkochten Haike Pieters en zijn vrouw Grietje Oebeles hun beide werven aan hun twee oudste zonen. Pieter Haikes nam de
werf aan de Noorderdwarsvaart over en die bij het Buitenste Verlaat ging over naar Oebele Haikes voor de prijs van
fl. 3.000,-. De ouderlijke woning met herberg en winkel werd in januari 1881 aangekocht. Zijn vrouw Richtje Jans had
niet veel van de uitbreiding genoten. Zij overleed in juni. Hierna brak de tijd voor vernieuwing aan. Een vernieuwing
die ook ingegeven werd door de aansluiting van de Drachtstervaarten op de Drentsche Hoofdvaart. De doorvoer van
producten begon een steeds grotere rol te spelen. De verveende achterlanden werden meer en meer in cultuur gebracht.
De drukte bij de bruggen en de sluizen nam behoorlijk toe. Na een periode van verval begon de scheepvaart weer op te
bloeien. Ook de gemiddelde tonnage vertoonde een verhoging van 21 naar ruim 30 ton. E.e.a. was mede te danken aan de
sterke verbeteringswerken, uitgevoerd door de provincie aan de vaarten, bruggen en sluizen in 1893. Zoon Jan Oebeles
moest deze vernieuwing in de scheepsbouw vorm gaan geven. Oebele Haikes trad na het verlies van zijn eerste vrouw in
1899 voor de tweede maal in het huwelijk. Hij was daarna minder op de werf te zien. Hij trok in bij ‘landbouwerske’
Jeltje Foppes Dijkstra (*12-11-1849 te Opeinde - †10-12-1924 te Drachten) op haar boerderij en verhuurde nog enkele
vrachtschepen die hij bezat. De feitelijke leiding op de werf lag inmiddels in handen van zoon Jan Oebeles.
Jan Oebeles van der Werff
Op de werf van Wolter Mulder (*1868 - †1960) te Vierverlaten had Jan Oebeles, net als onder andere Klaas Johannes
Draaisma (*1873 - †1931) en Bouke Berends Roorda (*1878 - †1958), zich in de periode van 23 mei 1897 tot 1 januari 1898
bekwaamd in de ijzerbouw, want Groningen was een rijke kweekvijver van Fries scheepbouwerstalent. Deze kennis begon Jan
Oebeles hierna toe te passen in een periode van geleidelijke vernieuwing door verlegging van het accent van de houtbouw
naar de bouw met ijzer en later staal. Zijn eerste opdracht voor het bouwen van een ijzeren tjalk kwam van Jacobus Zwart
uit Minnertsga. De ‘Twee Gebroeders’ [L 173 N] kreeg meteen al een behoorlijke maat van 16,98x3,84 m met een laadvermogen
van 44,173 ton. Het schip zou als ‘Boppelâns’ in de begin jaren van de IFKS, met als schipper Allard Syperda, nog veel
stof tot praten doen opleveren betreffende de maatvoering. Toch waren de schepen in de eerste vijf “ijzeren jaren”
ongeveer allemaal van dezelfde maten als de houten schepen die ervoor werden gebouwd. De gemiddelde lengte bedroeg
45¼ vt (12,88 m). De verlaatster werf, ook bekend als ‘De Nijverheid’, kreeg al weldra de alles overheersende toevoeging
‘Den IJzeren Scheepsbouw’. Bijzonder was dat toen al lang niet meer, want in het begin van de twintigste eeuw moesten
alle Friese scheepsbouwers die wilden overleven, met de pons en snijmachine kunnen werken en de kunst van het klinken
beheersen. De werf had veel vaste klanten, waaronder Keidel en Brouwer.
Jan Oebeles nam in 1905 op 29-jarige leeftijd de zeggenschap op de werf bij het Buitenste Verlaat over van zijn vader
Oebele Haikes. Dat jaar werd hij namelijk maatschappelijk volwassen door zijn huwelijk op 5 mei met Tjitske Gurbes
Fokkema (*14-03-1881 te Ureterp - †14-07-1976 te Drachten). Het feitelijke eigendom van de werf met aanverwante goederen
ging per 3 april 1909 over, bij de scheiding van de boedel van vader Oebele Haikes en wijlen moeder Richtje. Voor
Tjitske was het huwelijk een hele verandering. Van de boerderij afkomstig kreeg zij hier te maken met de scheepwerf,
winkel en niet te vergeten de herberg met een echte tapkast erin. Tijdens de vaste marktdagen en ook bij kermissen in
Drachten, was het op het Buitenste Verlaat een drukte van belang. Lange rijen veeschepen of kermisschepen lagen dan voor
de sluis te wachten om te worden geschut. De wachtende schippers gingen dan naar de herberg van Van der Werff voor een
borrel en een praatje. De vrouwen konden dan even boodschappen halen in het kruidenierswinkeltje. Dit kleine winkeltje
was gehuisvest in de voorkamer van het huis aan de linkerkant van de voordeur. Tjitske had het dan behoorlijk druk,
want er waren ook nog haar zeven kinderen waar ze tussen de bedrijven door voor moest zorgen.
Jan Oebeles koos voor een model ijzeren schip met een volgens hem optimaal compromis tussen snelheid, laadvermogen en
stabiliteit. De snelheid werd vooral bevorderd door de stroomlijn met een vrij sterke verjonging naar achteren en een
mooi geveegde kont, dat ook nu nog door snelle zeilers wordt gewaardeerd. De schepen hadden vrij smalle boegen, waardoor
kop en kont een prachtig vloeiend verloop kregen. Deze kwaliteitsfactoren waren met de bereidheid om ‘geld onder een
schip te laten’, essensieel. De prijzen waren veel minder gevarieerd dan tegenwoordig in de autoindustrie. Ze werden
afgeleid van normtarieven op basis van materiaalprijzen en uurlonen. Typerend voor de skûtsjes van Jan Oebeles waren de,
in het zicht liggende, hoekijzers langs de boorden, de taps in- en uitlopende stevens en niet te vergeten de veelaal
toegepaste ruitjesdekken.
De nieuwe generatie scheepsbouwers van na 1905 kon traditionele grenzen verleggen door de beschikbaarheid van verbeterd
‘staalijzer’, wat zo genoemd werd omdat de Engelsen de betere kwaliteit vloeiijzer aanduidden met ‘mild steel’. Dit
modernere materiaal liet zich in ronde vormen kloppen zonder te scheuren of aan kracht in te boeten en het kon met
witgeel hete nagels worden geklonken. Dat ze op het Buitenste Verlaat het werken in alle gangbare materialen beheersten,
blijkt uit de vermelding ’houten-, ijzeren- en stalen scheepsbouw’ in het latere briefhoofd. Het verschil tussen oude,
makkelijk smeedbare en minder roestgevoelige welijzer, veelal puddelijzer, en uit ovens gegoten en gewalst vloeiijzer
was groot. Het was in ieder geval belangrijk genoeg om naast ‘ijzer’ ook ‘staal’ te vermelden. Door deze veelzijdigheid
konden op het Buitenste Verlaat nog lang houten schepen worden ingeruild en opgekalefaterd. Ook werd de naam Buitenste
Verlaat in het briefhoofd en in stempels in 1909 door Jan Oebeles, bij het overgaan op een nieuwe huisstijl, vervangen
door Buitenstvallaat. Deze naam draagt de straat waar de werf aan zit tegenwoordig nog steeds.
Heet klinken werd vanaf 1906 als kwaliteitseis een tijdlang vrijwel standaard in de bestekken van Jan Oebeles vermeld.
Door het klop- en klinkwerk werd Jan Oebeles zo hardhorend dat hij er op oudere leeftijd de bijnaam ‘dove Jan’ aan
overhield. 'Den IJzeren Scheepsbouw' met zij drie, later vier hellingsporen op de kanthelling aan het Buitenstvallaat
concentreerde zich langer op roefschepen, pramen en visaken voor een traditioneel klantenbestand. Daarnaast werden er
ook klippers, tjalken en zeetjalken gebouwd in deze periode. De Bûtenstfallaatster skûtsjes werden geprezen op hun
weerbaarheid, soliditeit en laadvermogen. De snelheid van de schepen werd trouwens in niet geringe mate toegeschreven
aan de kwaliteit van de tuigage, en daar was de zeilmaker samen met de schipper verantwoordelijk voor. Dat de
Bûtenstfallaatster iets zwaarder waren dan de concurent Piipsters zat hem in het feit dat Jan Oebele de breedte van de
boegen (de gangen) bij kop en bij kont smal hield. Smalle, ten opzichte van bredere, boegen vergten extra knipwerk van
plaatmateriaal, brachten een hoger materiaalverbruik met zich mee vanwege de extra overlappingen en extra klinkwerk.
Daartegen over stond, dat smalle boegen gemakkelijker te hanteren waren. Het ‘bol’ kloppen op het rekblok was namelijk
veel eenvoudiger en leverde een fraaier resultaat op. In 1910 kwam Oebele Haikes weer bij zijn zoon en diens vrouw
Tjitske op de werf wonen. Oebele Haikes had de boerderij van Jeltje Foppes Dijkstra verlaten door wrijving met de
kinderen uit haar eerste huwelijk. Dit leidde tot een scheiding. Het ging bij Jan Oebeles hem op de werf een stuk
beter af. Er waren veel opdrachten en de schepen werden groter. De oude sleephelling werd vervangen door een
dwarshelling met vier stel rails met wagens. De lieren om de wagens langs de rails omhoog te trekken werden met
mankracht bediend. Hiermee konden schepen tot een lengte van 25 m op het droge worden gezet. Eind jaren twintig had
Jan Oebeles zijn eigen gasfabriekje opgezet. Uit carbid met water werd acetyleengas gemaakt, nodig voor het
autogeenlassen in de werkplaats. Oebele Haikes had toen dit gas op vernuftige wijze ook als verlichting in de woning
toegepast.
Jouster Skûtsje 'Oeral Thús' in aanbouw op de werf.
Oebele Haike en Gurbe Jans van der Werff
Jan Oebeles hield de skûtsjebouw vol totdat in 1933 hier het laatste skûtsje gebouwd werd voor schipper Jitze Jasper uit
Heerenveen. Hij had zijn oude skûtsje de ‘Twee Gebroeders’ [L 1915 N] verkocht aan Teake Salverda uit Stavoren.
Het ‘Salverda’ skûtsje dat later aan wedstrijden van SKS en IFKS mee zou gaan deelnemen. De afmetingen van zijn nieuwe
skûtsje werden 69½ vt (19,68 m) lang en 13 vt (3,68 m) breed. De holte bedroeg 4 vt (1,16 m). Hiermee kon hij 10 ton
meer vracht vervoeren. Het skûtsje werd ‘Roerdomp’genoemd en werd op 21 augustus 1933 te Leeuwarden gemeten [L 2486 N].
Twee jaar daarvoor bouwde Jan Oebeles het later in wedstrijden van de SKS deelnemende ‘Lemster skûtsje’ [L 2152 N],
dat vlak na het huidige Earnewâldster skûtsje ‘Twee Gebroeders’ [L 1990 N] van deze helling gleed, een potentiële
kampioen. Tot dan toe waren er op deze werf ongeveer vijftig skûtsjes gebouwd. Maar het meeste werk zat toen voor de
volgende generatie, de zonen Oebele Haike (*04-02-1906 te Drachten - †08-05-1975 te Drachten) en Gurbe Jans (*02-05-1907
te Drachten - †12-02-2003 te Drachten), al in de bouw van vooral kruisers en onderhoud. Oebele Haike werd de grote
vakman in het smeed- en ijzerwerk. Hij was na de ambachtschool direct bij zijn vader op de werf komen werken. Eerst
onder toezicht en later in 1935 met broer Gurbe zelfstandig. Door het volgen van een cursus bij PBNA (het ontwerpen en
tekenen van schepen) werd Oebele Haike de tekenaar en ontwerper van de te bouwen schepen. Gurbe, die alle geheimen van
de klassieke scheepsbouw als all round vakman nog kende, verzorgde onder meer de planning en het fijne houtwerk.
Hun vader Jan Oebeles verleende op de werf allerlei praktische hand- en spandiensten. Zo ontstonden er prachtige schepen.
Na de Tweede Wereldoorlog werd op het Buitenstvallaat nog een enkele recreatief skûtsje gebouwd, met uiteraard een
aangepaste indeling en inrichting. Met de komst van de pleziervaart ontstond er behoefte aan schipshuizen. Het bedrijf
werd met deze faciliteiten uitgebreid, door het weiland ten zuiden van de werf hiervoor te gebruiken. De watersport
ontwikkelde zich en de werf ook. De luchtdruktechnieken (pneumatisch) werden ingevoerd. Daarna werd het klinken met
luchtdruk vervangen door het lassen van de platen met acetyleengas en werd het elektrisch lassen ingevoerd in 1953.
In deze periode was Oebele Haikes vanaf 1946 vicevoorzitter van de ‘Friesche Scheepsbouwersvereeniging’ en van 1948-1951
voorzitter. In beide keren werd hij opgevolgd door Wiebe Amels uit Makkum.
Jan Oebeles stierf in 1958. Hij had nog mogen meemaken dat zijn zonen een goede naam kregen in de recreatievaart. Gurbe
en Oebele Haike bouwden verschillende typen Van der Werff-kruisers, Huitema schouwen, kotters en een groot aantal
kleine bootjes, waaronder ‘wyldsjitterkes’. Daar kwam, met winterstalling, veel onderhoud en reparatiewerk bij,en
verhuur van motorkruisers en zeilboten. De samenwerking duurde tot 1966, waarna beide broers uitelkaar gingen.
Oebele Haike nam de werf over en Gurbe de schipshuizen en aanlegsteigers met een kleine hellingfaciliteit.
Na het bereiken van de 65-jarige leeftijd stopte Gurbe in 1972 en verkocht zijn bedrijf aan Herman Mast voor de prijs van
fl. 210.000,-. Op deze plaats is nu de Mast Jachtschilders B.V. gevestigd. Jan Oebele (*15-06-1941 te Drachten -
†15-01-1995 te Drachten) werd eind 1975 baas op Buitenstvallaat. Hij was in 1971 getrouwd met Meintje van der Kooi.
Toen Jan Oebele stierf, nam voor de zoveelste keer in de familietraditie een weduwe de zaken waar. Meintje zorgde voor
de continuïteit in het bedrijf, terwijl zoon Oebele Haike (Haiko, *1973) zich ontwikkelde in de scheepsbouw.
Het is zijn intentie om de beroemde werf van zijn voorvaderen voort te zetten.
Jan Oebele van der Werff
Oebele Haike, die in 1932 getrouwd was met Ytje Klara Bergsma (*24-12-1908 te Hardegarijp - †10-10-1984 te Drachten)
overleed in 1975 op 68-jarige leeftijd. Hij had één zoon, Jan Oebele (*15-06-1941 te Drachten - †15-01-1995 te Drachten),
die het bedrijf voortzette op Buitenstvallaat. Hij voerde het bedrijf verder als eenmanszaak onder de oude naam
‘Scheepswerf J.O. van der Werff’. De oude timmerschuur met lemen vloer en het smidsvuur met blaasbalg, die intussen
bouwvallig geworden was, werd vervangen door een nieuwe loods. Jan Oebele volgde de opleiding metaalbewerking aan de
ambachtschool te Drachten. Hij werd in zijn werk ondersteund door zijn vrouw Meintje Sjoerds van der Kooi (*23-08-1947
te Rijperkerk) waar hij in 1971 mee getrouwd was. Meintje hield zich, naast de administratie, hoofdzakelijk bezig met
de verhuur van motorkruisers en zeilboten, ligplaatsen en enige schiphuizen. Terwijl Jan Oebeles verschillende type
kruisers naar eigen ontwerp bouwde. Daarnaast bouwde hij onder andere ‘wyldsjitterkes’, schouwen, schokkers, een
rondspant jacht en een Mariënkotter. Jan Oebeles bouwde ook enkele skûtsjes van 10 m lengte van het type ‘De Groot’.
Echter door deze bedrijvigheid was er voor de dwarshelling niet meer genoeg emplooi en raakte in verval. Daarom werd
de helling in 1989 gesloopt en werd er een nieuwe walbeschoeiing gemaakt met een vlak terrein en kwamen er vijf ligboxen.
Oebele Haike (Haiko) van der Werff
Toen Jan Oebele stierf, nam voor de zoveelste keer in de familietraditie een weduwe de zaken waar. Meintje zorgde voor
de continuïteit in het bedrijf, terwijl zoon Oebele Haike (Haiko, *25-10-1973 te Drachten) zich ontwikkelde in de
scheepsbouw. Het was zijn intentie om de beroemde werf van zijn voorvaderen voort te zetten. Het bedrijf bleef op een
laag pitje voortbestaan doordat de eigenaren hun vaartuigen zelf ter plekke konden schoonmaken en conserveren.
Het hellingwerk werd in de weekenden gedaan door Haiko en zijn broer Sjoerd Jan (*07-08-1975 te Drachten). In 1997
kwamen er nog 19 nieuwe ligplaatsen bij. Na zijn studie als werktuigbouwkundig ingenieur werkte Haiko anderhalf jaar
in Leeuwarden bij Scheepsbouw Kroes, waar hij zich bekwaamde in de bouw van stalen casco’s. Daarna ging hij boten keuren
bij het keuringsbedrijf Nederlands Keurings Instituut Pleziervaartuigen (NKIP) in Joure. Per 1 januari 2001 zette Haiko
het bedrijf voort onder de naam ‘Scheepsbouw O.H. van der Werff’. Het zou zijn pijlen richtten op nieuwbouw en reparatie
van stalen schepen alsmede schilderwerk van jachten, stalling van boten op de wal. Er werd een 10-tons hefkraan
aangeschaft en het machinepark werd gemoderniseerd. Met drie man personeel had Haiko in navolging van de ideeën van
zijn vader Jan Oebele ook belangstelling voor kotters en ging hij verder met de bouw van de Van der Werff kruisers.
Er wordt inmiddels gebruik gemaakt van moderne productiemethoden. Het plaatwerk werd daarbij, veelal op maat gesneden,
aangeleverd door gespecialiseerde bedrijven met computergestuurde plasma-snij-apparatuur. Naast de werf kwamen er 20
open en 12 overdekte ligplaatsen. In 2006 werd er naast de oude bestaande loods een nieuwe grotere loods gebouwd van
23 x 16 m. In deze loods kwam ruimte voor casco’s met een lengte tot 16 m. Deze loods werd in 2009 feestelijk geopend
door wethouder Fred Veenstra en de volgende generatie Van der Werff, Haiko’s zoon Jan Oebele Hylke (*13-09-2003 te
Drachten).
Bron: Skutsjehistorie.nl
Werkzaamheden op de scheepshelling van G. en D.L. van der Werf 1959