Wanneer het logement is gebouwd is niet duidelijk. Waarschijnlijk zal dat geweest zijn niet zo lang nadat in 1641 de
vaart werd gegraven. Want het is een strategisch punt, daar waar de verbindingsweg van Noorderdragten naar
Zuiderdragten de vaart kruist. Het was, zeker voor die tijd, ook wel een imposant gebouw. Het had twee puntgevels,
en op elk daarvan een schoorsteen. We kwamen dit logement voor het eerst tegen in een speciekohier van 1759, waar
vermeld wordt dat ‘Bernard Fabritius, vrijgesel’, bij Halbe Hanses, herbergier, in de kost was. Nadat Halbe is
overleden verhuurt zijn weduwe, Sytske Ayses, het logement aan een zekere Wijnhout Leffrings. In 1773 verkoopt ze het
pand en toebehoren aan Durk Tjallings en het wordt dan omschreven als ‘een Stallinge, zijnde een Herberg, genaamt het
'Hoff van Frieslant', met de huisplaats van dien’. De opbrengst bedroeg 4.000 Carolie guldens. Het pand overleefde de
Franse tijd wel, maar de naam was een ander lot beschoren. Die moest blijkbaar gewijzigd worden omdat anders te veel
de herinnering werd opgeroepen aan het stadhouderlijke hof in Leeuwarden. In 1803 wordt het dan ook in de Leeuwarder
Courant genoemd met de naam ‘het Wapen van Friesland’. De eigenaar is op dat moment Roelof Wadman. In 1816 wordt het
voor vier jaar te huur aangeboden met de omschrijving: ‘Eene florissante Herberg, voorzien van onderscheidene Kamers
en Slaapvertrekken, mitsgaders Paardenstallinge, staande op het aangenaamste van de Dragten, bij de brug aan de
Zuidkant van de Vaart, het Wapen van Vriesland genaamd’, Blijkbaar was Siebe Freerks Kampstra de eigenaar, want in 1820
wordt het door hem verkocht aan Louis Rinzes Kijlstra en Wiebe Geerts Veenstra, voor de prijs van ƒ 3.500, En zij
verkopen het in 1837 weer aan Romke Posthuma en Janke Brandsma. Dit keer is de opbrengst ƒ 4.000,- In november 1851
overlijdt Romke, 57 jaar oud. Janke is de enige erfgenaam en zij brengt het logement in de publieke verkoop. Er wordt
een bod gedaan van maar liefst ƒ 7.955,-. Toch verkoopt ze het niet voor dat bedrag, maar het wordt bij de finale
toewijzing ingehouden. Is dat misschien het moment dat Roelf Hazenberg in zicht komt? Hij heeft het ten minste slimmer
bekeken. Hij koopt het logement niet, maar hij trouwt in oktober 1852 met de kinderloze weduwe! En dat dus binnen een
jaar na het overlijden van haar eerste man! In de jaren daarna wordt het inkomen van Roelf berekend op ƒ 850,-.
Dat lijkt niet zoveel, maar het is zeker twee maal zoveel als zijn inkomen in de functie van onderwijzer.
Overigens waren er, ook tijdens zijn onderwijzersloopbaan, vermoedelijk al wel andere inkomsten, want Roelf handelde
regelmatig in onroerende goederen. En wie wil aantonen hoe slecht de onderwijzers het in die tijd hadden, heeft aan
meester Hazenberg dus niet zo’n goed voorbeeld. Voor het Wapen van Friesland verwierf hij, tenminste vanaf 1863 en in
elk geval tot 1877, ‘het uitsluitend regt om de boterhandel, iederen donderdag, te doen plaats hebben in het locaal
van het logement’. Het beroep van herbergier/logementhouder beviel hem waarschijnlijk minder goed, want bij het
huwelijk van twee dochters in1858 wordt hij omschreven als ‘zonder bedrijf’. Hij zal toen het logement al wel verhuurd
hebben. Zijn vrouw, Janke Brandsma, overlijdt in februari 1877. In 1880 komt er voor het logement een nieuwe huurder:
Sietze Jacobs van der Hoek moet plaats ruimen voor Gurbe Rienks Kuipers, de schoonzoon van Roelf. Gurbe is nl.
getrouwd met Heiltje, de 2e dochter. Gurbe woonde eerder in Veenwouden en was daar bakker. De huur van het logement
werd vastgesteld op ƒ 280, - per jaar en bij de huur was ook inbegrepen ‘een bleek en klaverpolle achter den rogmolen’
Op 8 november 1887 blies Roelf de laatste adem uit. Hij was 81 jaar geworden. Zijn nalatenschap had een waarde van
ruim ƒ 13.000, - en omvatte naast het logement een huis met twee voorkamers, even verderop aan het Moleneind, en daar
ook een blokje van vier woningen. Verder bezat hij een flink stuk tuingrond achter de huizen, nl. het zogenaamde
‘Gouden kampje’ en nog eens ruim 8 ha land, hoofdzakelijk rond Drachtstercompagnie. En tenslotte: twee zitplaatsen in
de Hervormde kerk! Die mannenzitplaats werd gekocht door Sybe Osinga, tabaksfabrikant, voor ƒ 51,- maar de
vrouwenzitplaats werd aangehouden. Zo bleef Heiltje tot aan haar dood in 1908 verzekerd van een gereserveerde plaats
in de kerk. Gurbe Kuipers kocht voor een bedrag van ƒ 4273, - het logement en een stukje tuingrond uit de nalatenschap.
Dat was in 1888. Maar twee jaar later overleed Gurbe al. Hij was 61 jaar geworden. Zijn zoon Rienk werd uit Veenwouden
gehaald -hij was daar notarisklerk- om de dagelijkse leiding van het logement op zich te nemen. In 1897 was er een
boedelscheiding en daaruit kocht Rienk toen het logement en de tuin voor ƒ 5000, -. De jongste zus van Rienk, Aukje,
trouwde met Martinus Keuning. Hij was weduwnaar van Titia Viersen, haar nicht, en een andere kleindochter van Roelf.
Martinus was slager en de slagerszaak op de Zuidkade is tot 1999 in het bezit geweest van die familie. Het logement
werd door Rienk in 1909 verkocht aan de koopman Klaas Weening en dit keer was de opbrengst ƒ 10.000, -. Het jaar
daarop wisselde het al weer van eigenaar: koper was de heer Talsma, kastelein in Gorredijk.
In 1927 blijkt de heer W.Landman intussen de eigenaar te zijn geworden.
Café Landman, 1927
Hij krijgt in dat jaar vergunning tot nieuwbouw. Het oude pand wordt eerst afgebroken. Volgens een ooggetuige stortte
daarbij de zolder op een bepaald moment in. Werklieden op een ladder kwamen met de schrik vrij. Vervolgens werd het
nieuwe pand gebouwd, zoals we dat nu nog op die plaats kennen. Het was een ontwerp van de architect G.M.van Manen.
Op de begane grond was een gelagkamer met daarachter een keuken en vervolgens nog een kamer. Op de eerste verdieping
was een kleine zaal, afgescheiden van een grotere zaal met toneel. En op de zolder ten slotte waren vier slaapkamers
en twee kleedkamers. Na de oorlog is het pand nog een aantal jaren in bezit geweest van dhr.L.Hamburg, maar in 1959
verloor het pand definitief zijn functie als logement. Het gebouw staat er nog, maar ook de naam ‘het Wapen van
Friesland’ is van de gevel verdwenen. Overigens:
het logement was in de laatste jaren van zijn bestaan ook beter bekend als ‘Hotel Hamburg’!
In 1960 opende Albert Heijn er een eerste supermarkt en tien jaar later vestigde
R.de Boer in het pand een behangzaak.
Litho gemaakt in 1874 door P.A. Schipperus.
Van oudsher was het gebied rondom de 'hoofdbrug' het centrum van Drachten. Voor 1723 waren de wegen niet verhard.
Er liepen afwateringsslootjes waarover houten vlonders lagen. Daarna werden de eerste wegen verhard. Dat wilde niet
zeggen dat je meteen mooie brede wegen had. Er stonden half op de weg nog houten schuurtjes, er stonden palen in de weg
voor het aanlijnen van paarden (met name bij de smid). Tevens werden de wallen gebruikt als opslagplaats voor vuilnis.
Deze straat had in die tijd de naam: Zuider Dubbelenstraat
plm. 1880
plm. 1890
plm. 1903
De ijzeren 'Hoofdbrug'. Rechts het vierkant hoekhuis was de bakkerij van Wildeman.
Op de andere hoek rechts Café Landman. Het leuke was dat alle uitspanningen langs de tramroute in die tijd
pretendeerden tramhalte te zijn. Rechts op de kade voor de kar staat een primitief urinoir.
1903
1904
De 'hoofdbrug' is in 1778 gebouwd door de toenmalige eigenaresse Marijke Gurbes. Daarvoor was het een hoge
en vaste brug en eigendom van Sjoerd van Aylva. Omdat de brug eigenlijk te hoog was voor het verkeer werd er door
Tjaerd van Aylva een valbrug gebouwd. Kleine schepen konden eronder door, bij grote moest de brug open en moest
er daarvoor tol worden betaald.
In 1862 werd de brug verkocht aan Drachten. In 1931 werd de brug aan de rijksoverheid overgedragen.